Je bent gevlucht uit je land en komt aan in Nederland. Hoe is het om te wonen in een noodopvanglocatie?
UNICEF gaat in gesprek met kinderen van 6-17 jaar uit verschillende landen, om van hen te horen over de leefomstandigheden in de noodopvang van Leeuwarden, Zeist en Duiven. De gesprekken vonden plaats tussen januari en mei 2022.
© UNICEF Nederland
Mahir vluchtte met zijn vader uit Syrië en kwamen in de herfst van 2021 aan in Nederland. Zijn moeder en zusje moest hij achterlaten in Libanon, daar is hij erg verdrietig over. Het is niet duidelijk wanneer hij ze weer zal zien. Mahir is bang in het donker, slaapt slecht en valt alleen in slaap als hij dichtbij zijn vader is. “Nachtmerries houden me wakker. Ik droom steeds over de grote varkens die ik tegenkwam toen we moesten vluchten.” De spannende en zware omstandigheden ’s nachts bij de Europese grenzen hebben grote impact gehad op Mahir, vertelt zijn vader.
In de noodopvang wordt Mahir ‘s nachts vaak wakker, daarna valt hij slecht in slaap. Er zijn harde geluiden en er gaan telefoons van medebewoners af. De slaapkamer bestaat uit vier bedden, heeft geen deur, geen plafond en een paar dunne wandjes. Hij kan de andere 500 bewoners dus goed horen. Overdag heeft Mahir niets te doen in de noodopvang. Er zijn weinig kinderactiviteiten en in de hoek voor kinderen liggen alleen een paar stukken karton. Omdat Mahir gepest en soms zelfs geslagen wordt door een aantal oudere jongens, heeft hij behalve zijn vader niemand om mee te spelen. Binnenkort gaat Mahir naar school met de andere kinderen uit de noodopvang; daar kijkt hij erg naar uit.
Toen wij Mahir in de middag spraken had hij die dag nog niks gegeten – hij kan niet wennen aan het eten in de noodopvang. Zijn vader wil graag eten voor zijn zoon kopen waar hij aan gewend is, zodat hij beter eet en om hem een thuisgevoel te geven. Mahir en zijn vader zijn erg in de war, onzeker en verdrietig over hun situatie en hopen dat deze snel verbetert en de nachtmerries ook verdwijnen.
Eren komt uit Turkije en woont in de noodopvang, met haar tweelingbroertje en haar moeder. Samen hebben ze daar een kamer, zonder daglicht. “Er is hier niet echt een plek om te spelen dus we zitten meestal op de grond bij de kamer. Als ik niet met mijn vriendinnen speel, speel ik op onze kamer of loop ik rond. Ik zou graag meer speelruimte willen hebben. Als ik een toverstokje had dan zou ik mijn speelgoed veranderen en steeds nieuwe toveren.”
Naast lekker spelen gaat Eren ook naar school. “Ik vind het leuk om naar school te gaan en ik heb daar cijfers geleerd. School is elke dag maar nu al drie weken niet, door vakantie en corona. Het is soms wel lastig leren omdat er veel lawaai is.” Lawaai is een terugkerend thema in de noodopvang, ook Eren weet er alles van. “Meestal wil ik nog langer spelen met mijn vriendinnen, maar moet ik al naar bed van mama. Dan is er nog wel een beetje lawaai maar daar slaap ik doorheen. Thuis sliep ik wel beter dan hier.”
Soms is Eren verdrietig, dan gaat ze naar haar moeder voor een knuffel. In Turkije voelde ze zich niet zo vaak verdrietig, toen alles nog normaal was. Volgens haar moeder heeft Eren wel vaker een bloedneus dan vroeger en komt dat waarschijnlijk door de stress. Ze voelt zich op zich wel veilig, ook bij het badgebouw waar ze moet tandenpoetsen en wassen. Daar gaat ze altijd heen met haar moeder. Ondanks alles is Eren niet ongelukkig. “Ik ben blij hier, want ik ben met mijn familie.”
Deza is met zijn neef in de opvang. Hij deelt samen met hem en twee goede vrienden een kamer. Er is ook een speelruimte, daar is soms sport of muziek. Hij heeft veel vrienden in de opvang, maar niet altijd zin of energie om met ze te spelen.
Ook vindt Deza het eten niet lekker en heeft hij honger op school, omdat hij niet genoeg meekrijgt om tijdens de schooldag te eten. Op school praat Deza met zijn leraar en leert hij nieuwe dingen. Als hij verdrietig is praat hij met zijn neef.
Ondanks dat hij zich veilig voelt in de opvang, vindt Deza het er niet fijn. De douches zijn bijvoorbeeld veel te klein en hij kan er zijn spullen niet kwijt. In de speelruimte zijn vaak andere kinderen die ruzie zoeken en willen vechten. Dat gebeurt veel in de noodopvang, door kinderen maar ook door volwassenen. Het gaat dat om zowel fysiek en verbaal geweld. ‘”Ik vind het niet leuk, er zijn te veel mensen. Door al het lawaai kan ik soms niet slapen.”
© UNICEF Nederland
Nala is heel stil en verlegen. Ze heeft een verdrietige oogopslag en praat zacht. Naast ontbijten en lunchen heeft Nala vandaag niet veel gedaan. De zestienjarige heeft hier weinig vrienden. Ze zit veel op haar kamer en verveelt zich, vooral als de school dicht is. Soms speelt ze met de dochter van haar zus of tekent ze een beetje. Er zijn hier geen activiteiten voor jongeren van haar leeftijd.
School vindt Nala leuk: “School is mijn enige afleiding”. De lessen zijn op een tv-scherm en ze hebben een schrift en een pen. Ze vindt dit erg leuk en gaat elke dag, tenzij het vakantie is of er corona-restricties zijn. “Huiswerk maken is wel ingewikkeld. Door alle geluiden in de opvang kan ik me niet goed concentreren. Ik zit bijna altijd in mijn kamer. Het is erg lawaaiig, maar ik leef met m’n familie, dus dat is beter dan met vreemden", vertelt Nala.
"Er is geen deur in onze kamer, soms zetten we ‘s nachts een wieg voor de ingang, om de opening te blokkeren. Ik kan niet slapen door al het lawaai ’s nachts, en de volgende ochtend gaan om half zeven de lichten al aan. Ik val dus laat pas in slaap en wordt vroeg weer wakker. Alleen op zaterdag en zondag gaat het licht om zeven uur pas aan. Gelukkig is er wel altijd bewaking, ook 's nachts.”
Het valt niet mee, samenleven met zoveel mensen: “Soms maken ze de badkamers schoon, maar er zijn zoveel mensen dat het nooit echt schoon is." Als Nala verdrietig is of ergens mee zit, praat ze met haar zus. Gevraagd naar haar grootste wens zegt ze: “Ik mis mijn moeder. Ik weet niet waar ze is.” Ze veegt haar tranen uit haar ogen. Haar zus ook.
© UNICEF Nederland
Gescheiden zijn van je moeder, je broers en zussen, dat is niet leuk. Ibrahim komt uit Afghanistan en woont nu alleen met zijn vader in de opvang. Zijn moeder en vijf broers en zussen zitten nog in Afghanistan. Ibrahim heeft het erg moeilijk mee: “Ik maak me zorgen. ‘s Nachts schrik ik wakker, dan ga ik maar rondjes lopen. Ik kan daardoor ook slechter leren”.
Ibrahim gaat binnenkort naar een psycholoog. Ook zijn vader heeft veel zorgen, zeker over de gezinshereniging. Alle papieren zijn ingediend, maar het is niet duidelijk hoe lang het proces gaat duren. Als het lukt om de rest van het gezin naar Nederland te krijgen, dan gaan ze waarschijnlijk wonen in Beek, in Zuid-Limburg. Ibrahim weet wel wat hij de overheid zou vragen, als hij de kans kreeg: “Mijn verzoek zou zijn dat ik met mijn familie herenigd kan worden. Maar niet alleen voor mijn familie, maar voor alle families die hier in de opvang wonen”.
Ibrahim gaat met een groep van 40 Afghaanse kinderen naar school. “Ik fiets eerst een stuk en vervolgens neem ik de bus. In Afghanistan had ik ook een fiets, daar heb ik al geleerd om te fietsen. En ik vind het makkelijk om Nederlands te leren.” Na school en in het weekend staat er vaak voetbal op het programma.
Omdat Ibrahim en zijn vader samen een klein gezin zijn, wonen ze samen in een kamer en delen ze met de buren het toilet en doucheruimte. Ibrahim vindt het niet zo erg. “We hebben internetverbinding en een televisie. Het is niet fantastisch, maar ik begrijp dat het om een noodopvang gaat en dat niet iedereen een eigen kamer kan krijgen. Ik vind alleen het eten niet lekker. Dat vind ik het minst fijne van hier wonen.”
Aisha woont samen met haar broer, moeder en tante. Haar opa heeft een Nederlands paspoort, maar woont tegenwoordig in Polen. “Ik deel de kamer met mijn moeder maar ik heb genoeg ruimte. We hebben een eigen toilet en een eigen badkamer voor de familie, het is prima hier. Ik fiets graag en sport met anderen in de opvang.”
Op school zit Aisha in een klas met jongeren van 17 tot 19 jaar. Ze komen ook uit Afghanistan en uit andere landen zoals Syrië. “Ik ben druk bezig met school. Tekenen, sport en wiskunde zijn mijn lievelingsvakken. Ook Nederlands leren is goed te doen. Na school kijk ik graag films.”
Wel heeft Aisha veel last van onzekerheid en stress. “Ik heb geen idee hoe lang ik nog hier moet blijven. We wachten al zes maanden op een huis, ik zou graag weten wanneer wij naar een woning kunnen verhuizen.” De medewerkers van het COA hebben gelukkig een luisterend oor en Aisha kan er met vragen terecht: “Ik kan mijn problemen hier goed bespreken. Over het algemeen ben ik gelukkig hier”.
Karam is 16 jaar en woont sinds oktober in de noodopvang. Hij is hier zonder familie gekomen. Karam denkt niet na over de toekomst, heeft niet veel om handen en vindt het lastig om te praten over zijn situatie. In de opvang woont hij samen met vijftig jongens. Karam: “Eerlijk gezegd: nee, dat vind ik niet echt fijn. Ik deel mijn kamer met vijf personen en elke dag hebben we problemen. Ja, we hebben heel veel problemen over niks. Dus dat gaat niet altijd goed. Maar ja, ik kan er niks aan doen.”
Karam heeft geen plek om zich terug te trekken en niemand om mee te praten. Hij is graag op zichzelf, heeft geen vrienden en heeft ook geen zin om iets te gaan ondernemen. Je kunt bijvoorbeeld sporten bij de opvang, maar dat wil Karam niet. Hij heeft ook geen zin om te gamen of om naar muziek te luisteren. Hij zou graag zien dat er andere mensen in de opvang komen wonen die rustiger en aardiger zijn.
Overdag gaat hij naar een taalschool, maakt hij zijn huiswerk en doet hij boodschappen. Karam vertelt dat hij wel naar school gaat, maar niet met veel plezier. Hij heeft wel contact met zijn familie in Syrië, dat vindt hij fijn. Over de noodopvang kan hij verder nog vertellen dat er een caravan staat waarin ze koken. En verder? “We hebben volgens mij wel een tandarts. Maar een huisarts, dat weet ik niet. Misschien dat er wel een ambulance komt bij een spoedgeval.”
De namen van de kinderen zijn gefingeerd.
De verhalen van kinderen hierboven zijn een voorbeeld voor de situatie van kinderen in de noodopvang.
Zo lang er sprake is van noodopvang dient deze te voldoen aan minimumnormen voor de opvang van kinderen. Op dit moment worden de rechten van kinderen die in Nederland asiel aanvragen onvoldoende beschermd door de Nederlandse overheid.
Sinds ons eerste bezoek aan een noodopvanglocatie zijn er verschillende (grootschalige) noodopvanglocaties bijgekomen.
Op de bezochte locaties koppelden wij in afstemming met de gesproken kinderen en familieleden aan het COA terug wat ons opviel tijdens de gesprekken. Zo heeft het COA in Leeuwarden daarna verbeteringen doorgevoerd: er zijn nu meer kinderactiviteiten en kinderen en hun familieleden ontvangen een bijdrage om zelf voor ontbijt en lunch te zorgen. De noodopvang in Duiven is in mei 2022 gesloten. De jongeren zijn verhuisd naar een andere opvanglocatie.