DEN HAAG – Vorig jaar heeft Nederland 210 kinderen opgesloten in vreemdelingendetentie en zijn 10 kinderen, ondanks de afschaffing ervan, toch in grensdetentie terecht gekomen. Nederland loopt in vergelijking met drie andere EU-landen voorop met het detineren van kwetsbare kinderen. Dat zegt UNICEF op basis van een vergelijkend onderzoek naar het terugkeerbeleid van migrantenkinderen in Nederland, Duitsland, Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Kinderen belanden nog steeds in de cel. Nederland detineerde vorig jaar 210 kinderen
© UNICEF
Kinderen belanden nog steeds in de cel. Nederland detineerde vorig jaar 210 kinderen
© UNICEF
Het rapport laat zien dat Nederland zowel alleenreizende minderjarige kinderen (ook wel AMV’s genoemd) als kinderen in gezinnen vanwege hun migratiestatus opsluit. Duitsland stopt helemaal geen kinderen in de cel, en het Verenigd Koninkrijk en Zweden maken per land onderscheid tussen AMV’s en gezinnen. Bovendien wordt in deze landen detentie alleen in uitzonderlijke gevallen ingezet, terwijl in eigen land gezinnen met kinderen altijd voor hun uitzetting worden vastgezet.
Vorig jaar hebben 900 kinderen die hier asiel hadden aangevraagd het land moeten verlaten. Alleenreizende minderjarigen zaten gemiddeld 20 dagen in de cel. Sommige kinderen waren tot wel 82 dagen gedetineerd, terwijl de wettelijke termijn voor detentie maximaal 14 dagen is. Kinderen in gezinnen zaten gemiddeld 10 dagen opgesloten.
Vreemdelingendetentie heeft een zeer schadelijk effect op kinderen, zelfs als de detentie van relatief korte duur is. Kinderen die in detentie worden vastgehouden, lopen het risico depressief en angstig te zijn. Sommigen vertonen symptomen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) zoals slapeloosheid en nachtmerries. Opsluiting kan ook aanzienlijke schade brengen aan de cognitieve en fysieke ontwikkeling van kinderen op lange termijn.
Ondanks dat deze negatieve effecten bekend zijn bij alle betrokken instanties, gaat het opsluiten van kinderen in Nederland onverminderd door. “Deze kinderen worden in alle vroegte van hun bed gelicht en naar de cel gebracht. Ze zijn ontzettend bang, hun wereld wordt letterlijk overhoop gehaald. Voor velen een traumatische ervaring, terwijl andere landen laten zien dat er wel degelijk alternatieven voor zijn,” legt Laszlo uit.
Hoewel het rapport aantoont dat er ook veel goed gaat, blijkt in alle vier de landen het terugkeerproces vaak niet in overeenstemming met het VN-Kinderrechtenverdrag te zijn. In Nederland wordt te vaak voorbij gegaan aan de behoefte en wensen van het kind. Kinderen worden nauwelijks betrokken bij gesprekken over hun terugkeer en deze gesprekken zijn niet altijd kindvriendelijk. Bovendien worden kinderen onvoldoende voorbereid op hun terugkeer.
“Een kind dat wordt teruggestuurd moet weten wat hem of haar te wachten staat. Dit moet uitgelegd op een kindvriendelijke manier, maar professionals zijn hier vaak niet of te weinig in getraind en ze hebben geen communicatiemateriaal dat op kinderen is gericht om dit uit te kunnen leggen. Met als gevolg dat deze kwetsbare kinderen over het hoofd worden gezien, en dat is heel kwalijk,” aldus Laszlo.
Zie voor meer informatie de rapporten: